Interview

Wie kent hem niet?

Wie kent hem niet?

Sommige medewerkers van het UMC Utrecht kent bijna iedereen. Dat is heel bijzonder in zo’n grote organisatie. Heel veel collega’s kennen Sergio Chin a Sen (58). Men kent zijn voornaam, zijn achternaam weten minder collega’s. Zijn typerende stemgeluid draagt daar aan bij denkt hij zelf. Evenals het feit dat hij bijna altijd vrolijk is. Al 36 jaar werkt hij, zoon van een ex-president en ex-minister-president, op de functieafdeling cardiologie in het UMC Utrecht. Meestal vrolijk, maar hij past zich ook aan als een patiënt het moeilijk heeft. Een monoloog.

“Als enige ben ik in Nederland geboren. Mijn twee broers en zus zijn in Suriname geboren. Mijn vader had zijn opleiding tot basisarts in Suriname gedaan en zijn specialisatie tot internist in Nederland. Met drie kinderen van 0, 1 en 2 jaar zijn mijn ouders naar Nederland gekomen. Toen mijn vader klaar was met zijn opleiding zijn wij teruggegaan naar Suriname. Ik herinner me nog dat toen ik zes jaar oud was we met de boot terug zijn gegaan. Een zeereis van ruim drie weken. Na de lagere school ben ik in Suriname naar de mulo gegaan. Behalve arts was mijn vader ook actief in de politiek. In maart 1980, na de zogeheten sergeantencoup die Bouterse en zijn militaire raad aan de macht had gebracht, werd mijn vader minister-president van Suriname. Zijn benoeming was een verrassing. Al snel na zijn aantreden werd duidelijk dat hij streefde naar terugkeer naar de democratie en de inperking van de macht van de militairen. Nadat president Ferrier in augustus 1980 aftrad, nam mijn vader ook het presidentschap op zich. In februari 1982 is hij afgetreden omdat hij het niet eens kon worden met Bouterse over de besteding van de ontwikkelingshulp en de ontwerpgrondwet. Hij is toen in ballingschap in Nederland gegaan. Een van mijn broers en ik waren daar al. Ik woonde bij een zus van mijn vader. Ik heb toen mijn mavo afgemaakt. Mijn oudste broer vertrok naar Amerika en mijn tweede broer studeerde geneeskunde in Nijmegen. Mijn vader is uiteindelijk teruggegaan en heeft in het ziekenhuis in Paramaribo gewerkt. In augustus 1999 is hij op 65-jarige leeftijd overleden. Mijn moeder is nu 81 en woont samen met mijn zus in Paramaribo.

'Ik heb ECG’s gemaakt bij een baby van 2 uur tot een man van 102 jaar'

Toen ik klaar was met de mulo wilde ik iets met computers, maar tijdens de opleiding kwam ik er al snel achter dat het niets voor mij was. Ik vond het veel technisch ‘gebrabbel’. Heel veel theorie en in het begin heb ik geen computer gezien. Via een vriend van mijn vader die professor cardiologie was in het UMC Utrecht, ben ik hier terechtgekomen. Mijn vader had gezegd dat die computeropleiding niets voor mij was en dat ik een ‘training on the job’ meer iets voor mij was. Werken en daarbij studeren. Zo ben ik er ‘ingerold’. Sindsdien werk ik, nu al 36 jaar, bij de functieafdeling cardiologie. Ik ben begonnen met het maken van ECG’s. Een echte opleiding was er niet. Je liep mee met een collega die vertelde hoe je een ECG moest maken. Als je een ECG kon maken, mocht je een stap verder en werd je geleerd ECG’s te lezen. Dat is best lastig trouwens. Er zijn nog steeds ECG’s die ik lastig vind. Je leert wel patronen herkennen. In het begin trok ik ook te snel conclusies. De begeleider zei dan dat je bij het begin moest beginnen en het moest opbouwen. Je gaat dan systematisch de ECG beoordelen vanaf het begin. Als je dat lezen goed onder de knie had, mocht je de testen op de loopband gaan afnemen, later is dat de fiets geworden. Het is bij een fietstest belangrijk dat je de ritmes kan onderscheiden. Inmiddels mogen we laagrisico patiënten zelf begeleiden bij de fietsproef, dus zonder de aanwezigheid van een arts. De cardioloog beslist of het een laagrisico patiënt is die wij zelf mogen onderzoeken, of een hoogrisico patiënt, waar een arts bij moet zijn. Om dat te mogen doen hebben we verschillende lessen gehad.

Uiteraard krijgen we ieder jaar een BLS-training , Basic Life Support; zeg maar hartreanimatie. We doen nu ook Advanced Life Support, dat betekent dat je meer mag, zoals met een defibrillator. We hebben daarvoor les gehad van verpleegkundigen van de hartbewaking.  Er is in de loop van de jaren natuurlijk heel veel veranderd, niet alleen op het gebied van de fietstesten en reanimatie, bijvoorbeeld de AED’s, maar ook de apparatuur is veranderd. Dat moet je je ook allemaal eigen maken. Toen ik mijn eerste reanimatie moest doen schrok ik ontzettend. Ik was pas een jaar of 22. Je weet dat het kan gebeuren, maar als het zover is schrik je toch. Ik schrik nog steeds, maar weet nu wel precies wat ik moet doen.

'Het UMC Utrecht biedt mij vastigheid, het is mijn bestaan'

Tijdens mijn werk kom ik natuurlijk heel veel patiënten tegen. Ik heb ECG’s gemaakt bij een baby van 2 uur tot een man van 102 jaar. Die contacten met patiënten maken mijn werk zo leuk. Je maakt ook grappige dingen mee. Ik weet nog dat we een keer een arts uit IJsland hadden op cardiologie. Hij probeerde Nederlands te praten en te verstaan. Er kwam een man samen met zijn broer. Die man moest opgenomen worden. Omdat hij niet aanspreekbaar was, deed zijn broer het woord. Die broer zei tegen de arts, ‘mijn broer heeft een behoorlijke slok op’. Die IJslandse arts wist totaal niet wat hij bedoelde. Een collega is er toen bijgebleven om alles voor hem te vertalen. Die middag had hij ook een paar bakjes leut op. Hij had geen idee wat leut was, ‘oh coffee’. Daarnaast hadden we ook arts-assistenten uit Italië en Spanje. Samen met de arts uit IJsland zaten we dan in de Brink te eten. Iedereen praatte Nederlands en zij deden zo goed als kwaad mogelijk mee in het Nederlands. Dat zijn leuke dingen. Ik maak natuurlijk ook trieste dingen mee. Soms moet ik een ECG maken bij oncologie. Sommige patiënten hebben dan net slecht nieuws gehad. Ook als patiënten na een operatie nog niet bij zijn, blijf ik tegen ze praten. Je weet niet wat ze horen. Ik stel me altijd netjes voor, net zoals ik doe bij patiënten die bij kennis zijn. Ik pas mij altijd aan aan de omstandigheden. Bij een heel zieke patiënt kom ik niet heel vrolijk en luidruchtig binnen. Ook op een dag dat ik mij wat minder voel, blijf  ik zo lang mogelijk vriendelijk tegen patiënten. Soms is dat best lastig, want niet iedere patiënt is even vriendelijk. Als ik mij erger betrap ik mijzelf er op dat ik wat harder ga praten.

Het UMC Utrecht biedt mij vastigheid, het is mijn bestaan. Ik heb een doel voor bepaalde dagen. Dat doe ik met heel veel plezier. Natuurlijk zijn er dagen dat ik minder zin heb, maar dat heeft iedereen en daar merken patiënten niets van. Ik ben er niet vies van om samen met mijn collega’s hard te werken. We moeten allemaal onze schouders eronder zetten. Ik vind het vooral dankbaar werk. Ik heb tijdens een vakantie wel eens bij mijn broer die in het ziekenhuis in Paramaribo werkt een dagje meegelopen. Ik ben toen tot de conclusie gekomen dat dit niet echt iets voor mij zou zijn. Door het UMC Utrecht, ben ik toch een beetje verwend. Vooral als je kijkt naar de apparatuur en de gebouwen.

Ik zie vaak mensen in heel slechte conditie binnenkomen. Maar na de ingreep, bypass, harttransplantatie, of nieuwe hartklep bijvoorbeeld, zie ik ze na een tijdje weer terug. En dan zijn ze helemaal opgeknapt. Dat vind ik mooi.”

UMC Utrecht maakt gebruik van cookies

Deze website maakt gebruik van cookies Deze website toont video’s van o.a. YouTube. Dergelijke partijen plaatsen cookies (third party cookies). Als u deze cookies niet wilt kunt u dat hier aangeven. Wij plaatsen zelf ook cookies om onze site te verbeteren.

Lees meer over het cookiebeleid